In hetgeen volgt kan u mijn analyse terugvinden van de nota die de heer DE WEVER heeft opgesteld met betrekking tot Brussel. Met het oog op het vermijden van goedkope en ongegronde kritische uitlatingen, berust de gemaakte analyse op de principiële beginselen van een argumentatie. Het staat u bijgevolg vrij om op een soortgelijke beargumenteerde wijze te reageren op de door mij geleverde analyse.

Een aantal elementen inzake de analyse van de nota van Bart De Wever met betrekking tot Brussel – Christos Doulkeridis – 18 oktober 2010

Aangaande de uitdagingen inzake de rechtzetting van de onderfinanciering van Brussel. In de nota wordt een progressieve aanvullende financiering van 100 miljoen euro per jaar vooropgesteld van 2011 tot 2013, wat overeenkomt met een totale financiering van 300 miljoen euro [1]. Hieraan zal een bijkomend bedrag van 50 miljoen euro [2] worden toegevoegd, indien de federale overheid haar goedkeuring hecht aan de voorstellen van de Brusselse Regering inzake de “betere organisatie tussen de 19 Brusselse gemeenten en het Gewest”. De nota stipuleert eveneens dat de dotaties die door het Brussels Gewest aan de gemeenschapscommissies worden overgemaakt, vanaf nu door de federale overheid zullen worden uitgekeerd [3]. Analoog hieraan zal het Gewest de dotaties verliezen die het in dit verband van de federale overheid ontvangt.

Analyse van dit voorstel: [1] Uit een eerste lezing kan worden opgemaakt dat de in dit punt aangehaalde financiering duidelijk ontoereikend blijkt in vergelijking met de 500 miljoen euro die reeds sinds meerdere jaren door verschillende universitaire studies wordt vooropgesteld. Deze ontoereikendheid komt echter ook tot uitdrukking indien we het voorstel tot compromis in overweging nemen dat werd ingediend door preformateur Elio Di Rupo en dat aanvaard werd door niet minder dan vijf van de zeven partijen. Desalniettemin liggen de aangehaalde bedragen hoger dan deze die besproken werden tijdens voorgaande onderhandelingen (65 miljoen tijdens Dehaene I met de vermelding dat de bedragen ontoereikend waren en 200 miljoen tijdens Dehaene II). [2] Het bijkomende bedrag van 50 miljoen euro wordt gekoppeld aan een debat dat normaal gezien intern in de Brusselse Regering wordt gevoerd en waar de federale overheid zich van nu af aan in wil mengen. [3] Er wordt op geen enkele wijze voorzien in de rechtzetting van de onderfinanciering van de gemeenschapscommissies. Het feit dat deze commissies vanaf nu rechtstreeks door de federale overheid zouden worden gefinancierd, brengt met zich mee dat de mogelijke evolutie van het budget van deze entiteiten vanaf nu volledig afhangt van de federale regering en dus niet meer van de Nederlands- en Franstalige leden van de Brusselse Regering. De ervaring leert ons dat dit uiteindelijk zal uitmonden in het vastlopen van de mogelijke uitbreiding van het budget van de commissies. [1] + [2] + [3] Uit een iets grondigere analyse van dit voorstel kan worden opgemaakt dat het van primordiaal belang is om de voornoemde bedragen samen te lezen met een aantal andere elementen uit de nota die de rechtzetting van de financiering tot een verwaarloosbaar gegeven dreigen te herleiden en de budgettaire problemen van Brussel zelfs kunnen vergroten. De in de nota voorziene principes van “responsabilisering”, die in werkelijkheid ver verwijderd liggen van iedere mogelijke vorm van responsabiliserende logica en de financiering van de federale entiteiten koppelen aan een verdeelsleutel die strikt samenhangt met de evolutie van de PB, brengen met zich mee dat Brussel tegen 2020 niet minder dan 216 miljoen euro aan zijn neus voorbij zou zien gaan. Daarnaast dient er eveneens opgemerkt te worden dat Brussel op basis van de in de nota van de heer De Wever aangehaalde aanpassing van het systeem van de NST (nationale solidariteitstussenkomst)  tegen 2020 nog eens 250 miljoen euro zou mislopen. In tegenstelling tot alles wat er tot op heden werd voorgesteld of beloofd, gaat het hier dus niet om een zuivere rechtzetting van de onderfinanciering van Brussel. Het geld dat wordt gegeven, blijkt in werkelijkheid opnieuw te worden gerecupereerd, maar dan wel via nog omvangrijkere bedragen. Aan dit alles dient bovendien nog te worden toegevoegd dat de verminderde progressiviteit van de PB, zoals voorgesteld voor het gedeelte dat zou worden overgedragen aan de Gewesten, en de niet omkaderde voorstellen met betrekking tot de regionalisering van een deel van de vennootschapsbelasting met zich mee kunnen brengen dat de fiscale concurrentie tussen de Gewesten, waarvan Brussel altijd het eerste slachtoffer is, nog grotere dimensies aanneemt.

Aangaande de uitdagingen inzake de versterking van het Brussels Gewest. In de nota wordt nergens verwezen naar de gezamenlijke voorstellen van de Nederlands- en Franstalige Brusselaars die geformuleerd werden in de Octopusnota van de Brusselse Regering van 2007 of het Brussels Regeerakkoord van 2009. Zo is er in de tekst van de heer De Wever geen enkel spoor te vinden van de regionalisering van de bevoegdheden van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC) en de overdracht naar het Gewest van het Toerisme, de Sportinfrastructuren of de Beroepsopleiding. Bovendien werd er geen gevolg gegeven aan de gezamenlijke vraag van een groot aantal Nederlands- en Franstalige Brusselse vertegenwoordigers om tweetalige lijsten toe te staan.

Meerdere voorstellen druisen zelfs in tegen een versterking van het Gewest. Zo wordt er in de nota bijvoorbeeld voorgesteld om de ministers van de Vlaamse Regering en deze van de Regering van de Franse Gemeenschap verplicht aanwezig te laten zijn en stemrecht te geven bij de beraadslagingen van het College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC). Daar waar de bevoegdheid voor Justitie voor Vlaanderen en Wallonië zou worden overgedragen op gewestelijk niveau, zou de federale overheid zich over deze bevoegdheid blijven ontfermen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Wat de volksgezondheid betreft, zou de doelstelling die erin bestaat een groot aantal materies naar de gemeenschappen over te dragen, negatieve gevolgen met zich meebrengen voor de Brusselse burgers en dit met name op het vlak van de organisatie van de huisartsgeneeskunde, de rustoorden en de rust- en verzorgingsinstellingen die aanleiding zou kunnen geven tot het creëren van een ongelijke behandeling van de inwoners van het Gewest. In dezelfde lijn, zou de bescherming van de jongeren eveneens volledig gecommunautariseerd worden, waardoor de Brusselse jongeren op een andere manier bestraft worden.

In de nota werden ook een aantal positieve elementen opgenomen, zoals de toekenning van een constitutionele autonomie voor het Brussels Gewest. Hieraan werden echter twee belangrijke voorwaarden gekoppeld die deze autonomie in grote mate beknotten. De eerste voorwaarde omvat het bereiken van een dubbele meerderheid die ervoor zou kunnen zorgen dat een Nederlandstalige minderheid in het Parlement iedere mogelijke voorgestelde wijziging van een overduidelijke meerderheid zou kunnen blokkeren. Een tweede voorwaarde is erop gericht de huidige bescherming van de Nederlandstalige minderheid in het Parlement onvoorwaardelijk te vrijwaren. Dit zou met zich meebrengen dat het absoluut onmogelijk wordt om het totale aantal Brusselse parlementariërs te verminderen, zelfs indien er wordt uitgegaan van een hypothese waarbij een identieke evenredigheid wordt gehandhaafd. Wat tot slot de defederalisering van de kinderbijslag betreft, heeft de heer De Wever in zijn voorstel de gunstige doelstelling opgenomen om één enkel model te voorzien voor alle inwoners van het Brussels Gewest door deze bevoegdheid over te dragen aan de GGC (hier dienen echter de voornoemde opmerkingen inzake het autonomieverlies van het Gewest bij de voorstellen met betrekking tot de organisatie van de GGC in overweging te worden genomen).